wave

De 7 succesfactoren

De zeven succesfactoren
Er zijn zeven succesfactoren voor coöperatief leren
1. Didactische structuren
2. Teams
3. Klassenmanagement
4. Teambouwers
5. Klasbouwers
6. Sociale vaardigheden
7. Basisprincipes GIPS

1. Didactische structuren
Hoewel er meer dan tweehonderd coöperatieve structuren zijn ontwikkeld, hoeven er slechts twee of drie te worden ingezet om een enorm positief verschil te zien in zowel leeropbrengst als sociale resultaten.
Veelal worden eerst structuren gebruikt waarbij 2 kinderen samen een opdracht verwerken. Als daar ervaring mee is opgedaan wordt er gewerkt in groepen van vier.

2. Teams
De ideale grootte van een team is vier. Binnen een team van vier kunnen leerlingen eenvoudig in tweetallen samenwerken.
De teams bestaan uit een hoge presteerder, een lage presteerder en twee gemiddelde presteerders. Daarnaast bestaan ze uit jongens en meisjes met verschillende culturele achtergronden om zodoende de relaties te verbeteren.
Door de hoogste presteerders te verdelen over de teams komt onderlinge sturing op gang. Als leerlingen een aanpak niet begrijpen, is de kans groot dat tenminste één van de leerlingen uit het team dit kan uitleggen.
De teams worden na elke vakantie gewisseld. Kinderen moeten leren om met diverse andere kinderen te kunnen samenwerken.

3. Klassenmanagement
Wanneer we coöperatieve structuren gebruiken, komt er heel veel kracht vrij. Leerlingen mogen doen wat ze het liefst doen nl praten, op elkaar reageren, beslissingen nemen, bewegen. Goed klassenmanagement is daarom van het grootste belang. Daarbij is het Stilte Signaal bijvoorbeeld belangrijk. Hierdoor schakelt de klas van luidruchtig, in 5 seconden over in stil waarbij de volle aandacht weer op de leraar wordt gericht.
Bij het stiltesignaal gebeurt er het volgende:
1. De leraar steekt de hand omhoog
2. Alle kinderen steken hun hand omhoog en stoppen met praten
3. Alle kinderen richten de volle aandacht op de leerkracht
4. Als ze zien dat iemand niet zijn volle aandacht op de leerkracht richt, geven ze die persoon een signaal.  
De leerkracht dient altijd de wachten tot ook de laatste persoon stil is. Als het niet snel genoeg lukt, wordt het geoefend.

Genummerde plaatsen, oogmaatjes & schoudermaatjes
Door de plaatsen waar de teamleden zitten van 1 tot 4 te nummeren, wordt het gemakkelijker om dingen te zeggen als: " Nummer drie van elk team komt de werkbladen ophalen".
Schoudermaatjes zitten naast elkaar, oogmaatjes zitten tegenover elkaar.

Leerlingrollen
In plaats van één voor één papieren uit te delen aan leerlingen, kan de materiaalchef van ieder team tegelijkertijd naar voren komen om de materialen op te halen en uit te delen. Voordeel is dat het sneller gaat, de leerkracht inmiddels iets anders kan doen en de leerlingen enigszins trots daarop zijn en ook nog in beweging.
Er worden nog meer rollen gebruikt zoals de stiltechef, de aanmoediger, complimentengever, gangmaker en verslaggever. De leerlingen helpen zo mee bij de ordehandhaving van hun teams.

Start- en eindsignalen
Als de de leerkracht zegt "start", dan pas begint men met de structuur. Het zorgt ervoor dat tijdens de instructie de volledige aandacht op de leerkracht is gericht, leerlingen zich niet al gaan bemoeien met elkaar maar rustig wachten op het signaal.
Als een groep klaar is met een korte opdracht kan de leerkracht vragen of ze gaan staan. Zichtbaar wordt dan welk deel van de klas de opdracht heeft uitgevoerd en de kinderen krijgen weer even kort beweging.

4. Teambouwers
De kracht van teambouwers is enorm. Interactie tussen mensen van alle leeftijden gaat soepeler als ze het idee hebben elkaar te kennen en zichzelf gekend te voelen. Iedereen moet zich veilig voelen. Een simpele kennismakingsactiviteit  verandert de toon van de interactie gedurende de hele dag. Samen lachen en leuke ervaringen delen werkt heel goed in de samenwerking.

5. Klasbouwers
Net zoals de interactie tussen teamgenoten beter gaat na Teambouwers, gaat de interactie tussen klasgenoten beter na Klasbouwers. Klasbouweractiviteiten houden in dat de leerling loskomt van zijn eigen team en een positieve interactie aangaat met zijn klasgenoten.

6. Sociale vaardigheden
Iedereen die coöperatieve structuren gebruikt, heeft een aanpak gevonden die beter is om sociale vaardigheden op te doen dan lessen over sociale vaardigheden. Als leerlingen bijvoorbeeld een Tweegesprek Op Tijd doen, leren we hen het belang van actief luisteren (de partner aankijken, oogcontact, knikken, interesse tonen) Daarnaast laten we de luisteraar reageren op de spreker met een positieve reactie zoals: "Ik heb met plezier naar je geluisterd omdat....., "Bedankt voor je verhaal". Leerlingen oefenen de vaardigheden in een natuurlijke context, waardoor de kans groter is dat ze de vaardigheden meenemen naar levensechte situaties.

7. Basisprincipes GIPS
Alle coöperatieve structuren zijn zorgvuldig ontworpen om alle vier de basisprincipes van coöperatief leren in werking te zetten
  • Gelijke deelname
  • Individuele aanspreekbaarheid
  • Positieve wederzijdse afhankelijkheid
  • Simultane actie
Empirisch onderzoek toont aan dat de leerprestaties verbeteren als deze vier principes gelden